The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Boek 11 - Hoofdstuk II

Hoofdstuk II

De Heer zei:
1. Wat ge me zegt, O gezegende, is inderdaad wat Ik wens te doen. Brahmaa, Shiva, de Heren van de schepping, willen dat Ik terugkeer naar de hemel.

2. Ik heb waarlijk helemaal de taak van de goden volbracht waarvoor Ik op verzoek van Brahmaa mezelf belichaamde samen met mijn manifestatie (Balaraama, zijn jongere broer).

3. Deze lijn, die helemaal is opgebrand door de vervloeking zal ten onder gaan door innerlijke twisten en de zee zal deze stad verzwelgen op de zevende dag.

4. O edele ziel, zodra Ik deze wereld heb verlaten, zal hij worden beroofd van zijn welzijn; hij zal spoedig worden overweldigd door Kali, de geest van de Duistere Tijd.

5. Ook gij moet hier niet blijven nadat Ik deze wereld heb verlaten, want, O goede ziel, de mensen zullen in de IJzeren Tijd verknocht zijn aan het kwade.

6. Geef uw liefde voor uw bloedverwanten op en verzaak alles, trek door de wereld met een gelijkmatige visie en met uw geest helemaal op Mij gericht.

7. Alles wat wordt gekend met de geest, de spraak, de ogen, de oren en de rest, weet dat het allemaal hersenschimmen zijn, een schimmenspel gedoemd om te verdwijnen.

8. Met een onbeheerste geest vervalt men in de vergissing dat er een veelvuldigheid van voorwerpen is en deze vergissing leidt tot verdienste en onverdienste. De verschillen van actie en inactie en verkeerde actie betreffen alleen de mens die ideeën van verdienste en onverdienste koestert.

9. Beheers daarom uw zinnen en uw geest, zie dit heelal als uitgespreid in het Zelf en zie het Zelf als verblijvend in Mij, de Hoogste Heer.

10. Met kennis (gnyaana) en verwerkelijking (vignyaana), met uw geest voldaan door de verwerkelijking van het Zelf en als het Zelf van alle belichaamde wezens zult ge niet worden gehinderd door hindernissen.

11. Buiten het bereik van zowel verdienste als onverdienste zult ge, zoals een kind, verboden actie mijden, maar niet uit een besef van kwaad, en zult ge de aanbevolen actie doen, maar niet vanuit de idee dat ze verdienste brengt.

12. Vriend van alle wezens, in de vaste overtuiging als gevolg van kennis en verwerkelijking en het heelal ziende als bestaande uit Mij alleen, komt ge niet tot smart.

Shoeka zei:
13. O koning, aldus bevolen door de Heer boog de grote toegewijde Oeddhava, met de begeerte de waarheid te kennen, voor Shrie Krishna en zei:

Oeddhava zei:
14. O Heer van Yoga, die op het doel van Yoga is geconcentreerd, belichaming van Yoga, oorsprong van Yoga, voor mijn verlossing hebt Ge me het pad van verzaking aanbevolen, dat sannyaasa wordt genoemd.

15. O Oneindige, ik beschouw deze verzaking van begeerten als moeilijk voor wereldse mensen en nog moeilijker voor degenen die U niet zijn toegewijd, die het Zelf van allen zijt.

16. Ik ben maar een dwaas die op een gepassioneerde manier gehecht is aan dit lichaam en zijn toebehoren, die slechts scheppingen zijn van Maayaa (de illusie) en die ik beschouw als “ik en mijn “. Wees zo genadig, Heer, uw dienaar te onderrichten, zodat ik getrouw kan uitvoeren wat Ge me leerde.

17. O Heer, zelfs onder de goden vind ik geen andere leraar van het Zelf dan Gij, die zelflichtend zijt, de Waarheid, het Zelf; Brahmaa en alle andere belichaamde wezens worden door uw Maayaa misleid en beschouwen de wereld van voorwerpen als een werkelijkheid.

18. Zondig en moedeloos als ik ben, zoek ik een toevlucht in U die smetteloos, oneindig, eeuwig, alwetend en de Heer van het heelal zijt, die verblijft in de onveranderlijke Vaikoentha, die het allerhoogste wezen Naaraayana en de vriend van de mens zijt.

De Heer zei:
19. Zeer vaak verlossen mensen op deze wereld die de waarheid betreffende het heelal ontdekten zichzelf van slechte neigingen door hun eigen inspanningen.

20. Het Zelf alleen is de leraar van alle wezens, en vooral van de mens, want Het leidt tot welzijn door rechtstreekse waarneming en afleiding.

21. Zij die een evenwichtige geest hebben en die bedreven zijn in wijsheid en Yoga zien Mij in het lichaam als volledig gemanifesteerd en begiftigd met alle krachten.

22. Er zijn vele steden (lichamen) zoals die met één, twee, drie, vier of vele poten, alsook zonder poten. Onder deze is het menselijk lichaam mijn uitverkoren stad.

23. Hierin zoeken mensen die hun zinnen beheersen rechtstreeks Mij, de ondoorgrondelijke Heer, door kenmerken zoals het intellect enz., die worden waargenomen, en door middel van afleiding uit deze kenmerken (het intellect bijvoorbeeld is niet-intelligent; er moet dus Bewustzijn achter staan als bezielende factor).

24. In verband hiermee vertellen ze ook een oud verhaal dat een dialoog bevat tussen koning Yadoe van ongeëvenaarde moed en een avadhoeta (die alles heeft verzaakt).

25. Toen hij een geleerde en jonge wijze avadhoeta zag, die onbevreesd rondtrok, vroeg Yadoe, die beslagen was in religie:

Yadoe zei: 
26. O wijze, vrij van actie als ge zijt, hoe hebt ge dat uitstekend onderscheidingsvermogen verworven dat u toelaat door de wereld te trekken als een kind al zijt gij een wijze?

27. Meestal spannen mensen zich in voor deugd, rijkdom, begeerte en Zelfonderzoek en ook dát met het doel een lang leven, faam en voorspoed te verwerven.

28. Maar gij werkt noch spant u in het minste in als waart ge een idioot, een dwaas of een geest, ondanks het feit dat ge bekwaam, geleerd, kundig, welgeschapen en welsprekend zijt.

29. Mensen worden geroosterd in de bosbrand van hebzucht en lust, maar dat vuur verbrandt u niet, ge zijt vrij van zijn invloed als een olifant in het midden van de Ganges.

30. O wijze, zeg ons die er u om vragen hoe ge zaligheid vindt in uw eigen Zelf, onaangedaan door zintuiglijke voorwerpen en een leven in eenzaamheid leidend.

De Heer zei: 
31. Aldus aangesproken en vereerd door de intelligente Yadoe, die de wijzen zeer was toegewijd, richtte de edele wijze zich tot de koning, die in eerbied diep neergebogen stond.

De wijze zei: 
32. Ik heb vele goeroes, O koning, tot wie ik door het intellect een toevlucht nam en van wie ik wijsheid ontving de hele wereld rondtrekkend. Luistert wie ze zijn.

33. De aarde, de lucht, de hemel, water, vuur, de maan, de zon, de duif, de python, de zee, de mot, de bij, de olifant,

34. de imker, het hert, de vis, de courtisane Pingalaa, de visarend, het kind, het meisje, de pijlenmaker, de slang, de spin en de bhramarakita, een bepaald insect.

35. Dit, O koning, zijn de vierentwintig goeroes in wie ik een toevlucht zocht. Van hun karakteristieke eigenschappen heb ik al mijn lessen geleerd.

36. O kleinzoon van Nahoesha, ik zal u vertellen welke les ik van wie leerde en hoe. Luistert.

37. De man van standvastig intellect dwaalt niet af van zijn pad, al wordt hij belaagd door schepselen, zich bewust van het feit dat ze handelen onder invloed van het lot. Dit is de les die ik leerde van de aarde.

38. De goede mens leert van de berg dat men altijd al zijn daden moet richten op het welzijn van anderen en dat zijn leven zelf volstrekt ter wille van anderen moet zijn. En als een discipel van bomen leert hij ten dienste van anderen te staan.

39. De wijze is voldaan met het voldoen van de levensfuncties alleen en niet met dingen die de zinnen behagen, opdat de kennis niet worde vernietigd en de geest en de spraak niet worden verspild.

40. De Yogi beweegt zich te midden van de voorwerpen met velerlei eigenschappen, maar hij is er niet aan gehecht. Hij houdt zijn geest volstrekt vrij van hun deugden en tekortkomingen, zoals de wind.

41. Al gaat hij stoffelijke lichamen binnen op aarde en gaat hij met hun kenmerken om, toch wordt de Yogi, met de blik op het Zelf, niet geraakt door die kenmerken, zoals de wind door geuren.

42. Al leeft hij in het lichaam, toch is de wijze zich bewust, door gelijkheid met het Zelf, van de eenheid, het niet gehecht zijn en de met de hemel vergelijkbare alomtegenwoordigheid van het Zelf, dat als een draad door alle bewegende en niet-bewegende dingen loopt.

43. Zoals de hemel niet wordt geraakt door dingen die het gevolg zijn van vuur, water en aarde (de elementen), niet door wolken voortgedreven door de wind, zo zou ook een mens niet mogen worden geraakt door scheppingen van de tijd.

44. Zuiver, leven wekkend van aard, zoet en voor mensen een bron van heiligheid, zuivert de wijze, zoals water, allen die hem zien, aanraken en loven.

45. Helder, schitterend met hitte (tapas), krachtig, met geen andere ontvanger van voedsel dan de buik en alles etend, wordt de zelfbeheerste mens daardoor, zoals vuur, niet bezoedeld.

46. Soms vermomd, soms openlijk, benaderd door degenen die welzijn wensen, eet hij overal van schenkers en verbrandt hun verleden en hun toekomst.

47. De alomtegenwoordige Heer, die dit subtiele en grofstoffelijke heelal doordringt, dat werd geschapen door zijn eigen illusie (Maayaa), handelt in verschillende vormen, zoals vuur in iets dat brandt.

48. De toestanden van geboorte tot dood behoren tot het lichaam, niet tot het Zelf, zoals de standen van de maan worden veroorzaakt door de ondoorgrondelijke loop van de tijd.

49. Geboorte en dood beïnvloeden het lichaam door de grote snelheid van de tijd, maar worden nooit in het Zelf gezien, zoals in het geval van het vuur (de vlammen veranderen, maar niet het vuur zelf).

50. De Yogi aanvaardt zintuiglijke voorwerpen door de zintuigen en geeft ze op zijn tijd weer, zonder eraan gehecht te zijn, zoals de zon het water (dat ze opzoog) door haar stralen.

51. Zoals men in de zon geen veranderingen ziet, zo is ook het Zelf gevestigd in zichzelf, maar als het zich manifesteert in iets, wordt het door kortzichtige mensen daarmee vereenzelvigd.

52. Men mag niet teveel affectie of gehechtheid koesteren voor iemand. Doet men dat toch dan oogst men lijden zoals de arme duif.

53. Een duif bouwde zijn nest in een bepaalde boom in een woud en leefde daar enkele jaren met zijn gemalin.

54. De duiven vormden een hecht gezin, hun hart verbonden door een band van liefde, elkaar liefdevol aankijkend, de ene begaan met de ander.

55. In dat woud gingen ze door activiteiten als liggen, zitten, vliegen, rusten, spreken, spelen en eten, zonder enige vrees.

56. Wat de duivin, die haar man behaagde en door hem aangenaam werd behandeld, ook verlangde, daaraan werd, O koning, door hem tegemoetgekomen, zelfs ten koste van grote moeilijkheden, want hij was een slaaf van zijn zinnen.

57. In de loop van de tijd werd de duivin bevrucht en legde eieren in dat nest in aanwezigheid van haar man.

58. In het juiste seizoen kwamen enkele jonge vogels uit die eieren, teder van ledematen en met zacht dons bedekt, hun trekken gevormd door de ondoorgrondelijke kracht van de Heer.

59. Het gelukkige paar, zijn kroost erg toegewijd, luisterde hoe ze tsjilpten en was verrukt door die zoete tonen.

60. Ze waren levendig en blij en hun vleugels voelden zacht aan, hun geroep en elegante bewegingen en hun gefladder toen hun ouders terugkeerden naar het nest, verblijdden deze laatstgenoemden.

61. De beide vogels, met hun hart verbonden in liefde, begoocheld door de illusie van de Heer, voedden hun jongen op met geen hoger levensdoel dan dat.

62. Op zekere dag ging het vogelpaar op zoek naar voedsel en vlogen hiervoor lange tijd rond in dat woud.

63. Een vogelvanger zag de jonge vogels fladderen rond het nest en ving ze in een val.

64. Het vogelpaar dat er altijd naar uitkeek zijn jongen te voeden, keerde met voedsel van zijn tocht terug naar het nest.

65. De duivin die haar jongen zag zitten in de val huilde en vloog naar hen toe, gillend en zeer bedroefd.

66. De arme vogelmoeder, geketend door menige band van liefde door de illusie van de Heer, viel zelf in de val, al zag ze haar jongen gevangen zitten, want ze was buiten zichzelf.

67. Ook de mannetjesduif huilde, diep bedroefd, toen hij zijn jongen, die hem dierbaarder waren dan zijn eigen zelf, en zijn geliefde gemalin, die hem zo nabij was, gevangen zag zitten in de val.

68. “Helaas, aanschouw mijn rampspoed, ongelukkig en miserabel als ik ben. Vóór ik bevrediging vond en de vervulling van mijn leven bereikte, verdween mijn thuis, dat leidt tot het drievoudige levensdoel (deugd, welstand en de bevrediging van begeerten).

69. Nu mijn vrouw die zo goed bij me paste, die altijd zo aangenaam voor me was en me beschouwde als haar echtgenoot, als God, opsteeg ten hemel samen met haar deugdzame kinderen, me achterlatend in dit eenzame huis,

70. waarvoor zou ik nog wensen te leven, in dit verlaten huis, ongelukkig en verscheurd, een weduwnaar met al zijn kinderen weg, voor wie het leven niets meer betekent dan smart?”

71. Al zag hij hen zitten in de val, worstelend, bijna in de kaken van de dood, toch verloor ook hij zijn zinnen en gek van smart viel ook hij erin.

72. De wrede vogelvanger was gelukkig met de duif die zo gesteld was op het gezinsleven, met het wijfje en de jongen en keerde huiswaarts.

73. De ongelukkige familievader, met zijn zinnen onbeheerst en vreugde scheppend in de paren van tegenstellingen, onderhoudt zijn gezin en komt ten val samen met zijn bezittingen.

74. Hij die een menselijke geboorte verwerft, die als een open poort naar verlossing is, en dan alleen gehecht is, zoals de vogel, aan gezinsproblemen, wordt beschouwd als iemand die gevallen is van zijn status.